Doop: Elin Guineau & Marit Vos beluister
Verwarrend
In ons gezin is het een wat vreemde zondag, deze zondag.
Annet is op bezoek bij mijn zwager en schoonzus, want zij laten zich vanmorgen dopen. Voor hen een groot feest, zo lieten ze ons weten. En ik mocht vanmorgen Elin en Marit dopen. Voor ons een groot feest.
Zo, zullen jullie misschien zeggen, twee volwassen familieleden én twee kinderen hier in de gemeente dat is dan dubbel feest deze zondag in jullie gezin!
Nou, wij zijn er ook een beetje verlegen mee, want we vermoeden dat zij, mijn zwager en schoonzus, van de doop van deze kinderen zullen zeggen: ‘nou hebben ze het wéér gedaan!” “Waarom eigenlijk?” Want, zo moeten jullie weten, zij wáren al gedoopt, maar laten zich nu toch nog dopen. Ik ga er vanuit dat zij dat doen omdat ze hun eerste doop niet voldoende of nog waarschijnlijker: niet juist vinden. En dat is meer verwarrend dan feestelijk.
Een verwarring die niet tot ons gezin beperkt blijft, weet ik. Het is niet de eerste keer dat wij het in onze omgeving meemaken, eerder waren het vrienden en kennissen. En zo, weet ik en denk ik, een aantal van jullie hebben dit ook al, soms meerder keren, meegemaakt: familie en kennissen die zich dan later écht laten dopen. Dit komt onder gelovige christenen tegenwoordig zó regelmatig voor dat je rustig kunt zeggen dat het een trend aan het worden is. Het lijkt wel of de één na de ander ontdekt hoe het wél moet en zich alsnog (wéér zeggen wij) laten dopen. En dat kun je soms ook horen zeggen als je er bij bent in zo’n doopdienst: die doop als kind was niet terecht.
Je doop als kind komt zo in een wat twijfelachtig licht te staan. Van: zo hoort het toch eigenlijk niet! Je wilt blij zijn voor je zwager en schoonzus, maar als je dat doet betekent dat tegelijk dat je eigen doop eigenlijk niet juist is. Dat maakt het vooral verwarrend vanmorgen!
In het licht van je eigen doop als kind, hoef je dit –die geloofsdoop van mijn zwager en schoonzus- niet als feestelijk te beleven, maar het is dáár vanmorgen vast wel groot feest in die gemeente. Het ziet er wel heel feestelijk uit. Ze zijn ongetwijfeld enthousiast, mijn zwager en schoonzus. Vol geloof en overtuiging, waarvan ze in hun nieuwe gemeente ook zullen getuigen. Vóór hun doop, zo is het daar de gewoonte. Vast heel mooi!
En dan gaan ze onder in het water en komen weer boven: helemaal nat en gelukkig. Dat belééf je ook als een nieuw begin. Daar hangt de sfeer omheen van ‘op reis gaan’. Een sfeer van verwachting. Je hebt er tijden over nagedacht, veel informatie verzameld. En alles bij elkaar ben je er van overtuigd geraakt dat dít de reis van je leven gaat worden. En nu is het dan zover: je staat op het perron van het station. En dáár staat een gouden trein, de deuren al open. Vandaag ga je de stap zetten. Jij stapt óók aan boord, de deuren sluiten en je gaat op reis een nieuwe toekomst tegemoet. […]. Voel je de verwachting? Je ziet dat vanmorgen zeker in die dienst terug.
Ja en hoe feestelijk ook, dat is bij ons toch wel anders hè. Vertederend hoor die babies, maar nog geen geloofsgetuigenis, geen zichtbare ervaring en enthousiasme bij hen. Dat moet allemaal nog blijken. Het is allemaal nog zo pril! Zo kwetsbaar. Veel beloften, hoop en verwachtingen. Maar je ziet er nog niet zoveel van. Dat beleef je toch anders. Vanmorgen wil ik op zoek naar bijbels licht over deze verwarring
en dat brengt me bij Rom 6.
Exodus
Nu lijkt het erop, zo op het eerste gezicht als je dit zo leest, dat dit gedeelte de nieuwe trend bevestigd. De doop waarover Paulus schrijft, lijkt typisch een doop door onderdompeling. En in onze beleving is dat de vorm die met de geloofsdoop verbonden is.
Maar als je de vraag waarmee hij dit briefgedeelte begint tot je door laat dringen –een vreemde vraag- moeten (we) blijven zondigen om de genade te laten toenemen? (Rom 6:1 NBV), wordt er een andere kant van de tekst zichtbaar. Met de vraag wordt bedoeld, is het hoe meer zonde, des te meer genade? Maar wie vraagt nou zoiets?
In het hoofdstuk hiervoor had Paulus geschreven, dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren (Rom 5:8 NBV). Jullie werden al door de Heer Jezus gered, toen jullie nog niet geloofden. Mensen die nog zondaars zijn worden al gered! Sommigen reageren daar misschien op met de opmerking: 'als dat zo is dan kun je maar raak zondigen. Hoe meer zonde des te meer genade. Lekker goedkoop zo.' Achter die vraag zit natuurlijk afkeuring: 'zo gemakkelijk kan het niet zijn'. Maar Paulus is heel stellig: zo is het absoluut niet. Zo moet je niet God omgaan! Na je redding mag je dat niet meer. En als je je dan realiseert aan wie hij dat schrijft: ‘wij (hij sluit zichzelf er bij in), die gedoopt zijn in Jezus’. (3)
Gedoopte mensen die de gedachte verleidelijk zouden kunnen vinden dat God je wel alles moet vergeven! Alsof je ze ná hun doop nog moet uitleggen wat die doop betekent. Waarom weten ze dat niet! Waarom voelt Paulus de behoefte om ze tegen die misvatting te beschermen? Ze hebben toch bewust voor deze stap gekozen? Dan mag je toch verwachten dat ze weten wat dit inhoud! Nou?
En als Paulus dan even verder het woord ‘slaven’ (6) gaat gebruiken, voor de mensen die maar blijven zondigen omdat ze denken dat God het ze toch wel vergeeft, dan begrijp je dat Paulus denkt aan het volk Israël in Egypte. Hij gebruikt die periode uit de geschiedenis van het volk van God om duidelijk te maken dat er inderdaad tijden waren dat het volk helemaal vast zat in hun ellende en daar niet aan konden veranderen. Logisch ze waren slaven van de Farao en moesten wel doen wat hij zei. Zo is dat met slaven! Maar, zo benadrukt Paulus, zo is het nu niet meer, 'wij zijn geen slaven meer van de zonde (7)', zoals zij het toen waren van Farao.
Paulus wijst hier terug naar de Exodus, de uittocht van het volk Israël uit Egypte, en gebruikt dat als voorbeeld voor de doop, de bevrijding van de christenen nu. Dopen is gered worden zoals het volk gered werd door de Rietzee heen. Twee hoge muren water, waar zij doorheen mochten wandelen en zo veilig aan de andere kant kwamen.
Petrus maakt ook zo’n verbinding tussen de doop en één van de grote reddingen van God: die van het gezin van Noach tijdens de zondvloed (1 Pet 3,20-21).
De doop is in het schrijven van Paulus en Petrus, dus veel meer verbonden met 'redding' dan met 'geloof en overtuiging' (2x). De doop heeft veel meer te maken met 'wat God doet: door God naar de andere kant geholpen worden', dan met 'wat mensen doen: uit overtuiging achter Jezus aan in een nieuw leven stappen'. Laat ik dat eens uitleggen!
Maar als je de vraag waarmee hij dit briefgedeelte begint tot je door laat dringen –een vreemde vraag- moeten (we) blijven zondigen om de genade te laten toenemen? (Rom 6:1 NBV), wordt er een andere kant van de tekst zichtbaar. Met de vraag wordt bedoeld, is het hoe meer zonde, des te meer genade? Maar wie vraagt nou zoiets?
In het hoofdstuk hiervoor had Paulus geschreven, dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren (Rom 5:8 NBV). Jullie werden al door de Heer Jezus gered, toen jullie nog niet geloofden. Mensen die nog zondaars zijn worden al gered! Sommigen reageren daar misschien op met de opmerking: 'als dat zo is dan kun je maar raak zondigen. Hoe meer zonde des te meer genade. Lekker goedkoop zo.' Achter die vraag zit natuurlijk afkeuring: 'zo gemakkelijk kan het niet zijn'. Maar Paulus is heel stellig: zo is het absoluut niet. Zo moet je niet God omgaan! Na je redding mag je dat niet meer. En als je je dan realiseert aan wie hij dat schrijft: ‘wij (hij sluit zichzelf er bij in), die gedoopt zijn in Jezus’. (3)
Gedoopte mensen die de gedachte verleidelijk zouden kunnen vinden dat God je wel alles moet vergeven! Alsof je ze ná hun doop nog moet uitleggen wat die doop betekent. Waarom weten ze dat niet! Waarom voelt Paulus de behoefte om ze tegen die misvatting te beschermen? Ze hebben toch bewust voor deze stap gekozen? Dan mag je toch verwachten dat ze weten wat dit inhoud! Nou?
En als Paulus dan even verder het woord ‘slaven’ (6) gaat gebruiken, voor de mensen die maar blijven zondigen omdat ze denken dat God het ze toch wel vergeeft, dan begrijp je dat Paulus denkt aan het volk Israël in Egypte. Hij gebruikt die periode uit de geschiedenis van het volk van God om duidelijk te maken dat er inderdaad tijden waren dat het volk helemaal vast zat in hun ellende en daar niet aan konden veranderen. Logisch ze waren slaven van de Farao en moesten wel doen wat hij zei. Zo is dat met slaven! Maar, zo benadrukt Paulus, zo is het nu niet meer, 'wij zijn geen slaven meer van de zonde (7)', zoals zij het toen waren van Farao.
Paulus wijst hier terug naar de Exodus, de uittocht van het volk Israël uit Egypte, en gebruikt dat als voorbeeld voor de doop, de bevrijding van de christenen nu. Dopen is gered worden zoals het volk gered werd door de Rietzee heen. Twee hoge muren water, waar zij doorheen mochten wandelen en zo veilig aan de andere kant kwamen.
Petrus maakt ook zo’n verbinding tussen de doop en één van de grote reddingen van God: die van het gezin van Noach tijdens de zondvloed (1 Pet 3,20-21).
De doop is in het schrijven van Paulus en Petrus, dus veel meer verbonden met 'redding' dan met 'geloof en overtuiging' (2x). De doop heeft veel meer te maken met 'wat God doet: door God naar de andere kant geholpen worden', dan met 'wat mensen doen: uit overtuiging achter Jezus aan in een nieuw leven stappen'. Laat ik dat eens uitleggen!
Overgezet worden
Laat ik beginnen met een belevenis. In 2006 fietsten Wim, mijn zoon, en ik van Barneveld naar Niezijl in Groningen. Vroeg vertrokken kwamen we in het begin van de middag bij Zwolle aan .Vlak boven Zwolle kwam de NAP route abrupt tot een einde. Ineens stonden we aan de oever van de Vecht. Rechts naast het doodgelopen fietspad stond een paal met een bel. Daarop een vrijwel weggerot bord met daarop ‘bellen voor veer’. Aan de overkant zag de steiger er zo vervallen uit, dat we niet dachten die nog gebruikt werd. We gaven een slinger aan de bel, maar zonder veel hoop. En ook maar één keer, anders zou de paal vast doormidden gebroken zijn. Toen de bel was uitgeklonken, gebeurde er niets. We hadden net besloten terug te fietsen, toen zich van de overkant een oude, roestige, roeiboot losmaakte voortgeboomd door een kromme, broze, in onze ogen hoogbejaarde man. Langzaam kwam hij in onze richting. Toen hij ons zag, keek hij verstoord. Eenmaal in gesprek bleek hij de bel niet helemaal gehoord te hebben en was hij op weg om boodschappen te doen. Maar hij was wel de veerman! Hij vervoerde eigenlijk geen fietsen meer, zei hij. Maar voor ons maakte hij een uitzondering. Even langzaam boomde hij ons met fietsen en bagage naar de overkant, waar we voorzichtig op de oude vergane steiger stapten. Prijs: 50 ct. We hebben hem maar wat meer gegeven. Zo’n uitweg hadden wij nooit kunnen bedenken.
Zo was het ook voor het volk Israël. Ineens konden ze niet verder. Vóór hen de Rietzee, achter hen het leger van Farao. Reddeloos in de val. Dat dachten ze zelf ook. Maar wonderlijk genoeg komt er wél redding. De Here God maakt voor hen een weg waar je normaal niet kunt gaan: dwars door de zee. Nu net waar je het niet verwacht. Letterlijk een uit-weg! Ex-odus. En ze komen droog en veilig aan de overkant. Hun vijanden moeten aan de andere oever blijven en als ze toch proberen over te steken, komen ze om in het zeewater. Want de Here hield het pad voor hen niet open. Na die dag is hun slavenbestaan in Egypte definitief afgelopen. Ze zijn op nieuw terrein.
Kijk goed wat er gebeurt: het volk Israël besluit niet de Here te volgen en gaat daarna bewust door de Rietzee, maar het volk komt in nood en wordt keer op keer door de HEER gered op manieren die zij niet hadden kunnen bedenken. Gedachte: niet wij gaan op weg, maar het komt op onze weg: zowel de nood als onze redding. En de Here helpt ons verder. De Here zet ons over We komen in nood, zien geen uitweg, maar de Here geeft er toch één. Een redding die wij niet hadden kunnen bedenken en die er al was voordat zij er om begonnen te vragen: Gedachte: de reis begint bij God nog voordat ik er een mening over had. Niet 'wij gaan op weg, maar': 'het komt op onze weg'. Zij kwamen genade tegen… doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren (Rom 5:8 NBV)
En zo beschrijft Paulus het ook weer in zijn brief aan de Romeinen. We worden gered – door Christus- nog voordat we beseffen dat we redding nodig hebben en zonder dat we kunnen overzien wat het nu helemaal inhoudt. Er is nog helemaal geen verwachting, er is nog helemaal geen besluit. Als Christus ons redt is er nog geen geloofsovertuiging, blij enthousiasme of een ferm getuigenis.
We beginnen onze reis met de Heer kwetsbaar en klein en zonder dat we overzien wat er gebeurt. Als we aan het uiteinde van een doodlopende weg staan, komt onze veerman Jezus ons redden en brengt ons naar de overkant. Dat zie je in de doop. Nog voordat we om hulp gebeld hebben, worden we gered, gedoopt. En één geworden met onze Heer Jezus Christus sterven met Hem en staan we met Hem op in een heel nieuw leven. Dat betekent de doop
Ja maar…
Er moet toch tenminste een begin van geloof, van besef zijn? Nee, dat lees je in alles bij Paulus terug. Je wordt al door Christus gered, voordat je het beseffen kunt. Je wordt al gedoopt voordat je snapt wat het inhoudt. En Paulus waarschuwt zijn dopelingen hier achteraf: 'jullie beseffen toch wel wat er gebeurd is'. Met jullie doop zijn jullie gered. Jullie wonen niet langer in het land waar je slaaf van de zonde bent, je bent een nieuw leven begonnen. Verbonden en samen met je Heer Christus Jezus in zijn Koninkrijk.
Dat kwam vanmorgen eigenlijk zomaar op de weg van Elin en Marit. En onderweg wordt ze straks langzaamaan duidelijk wat hen overkomen is.
Wat mijn zwager en schoonzus gebeurt vanmorgen, is op zich een mooie gedachte. Zelf met God op weg willen is mooi… een besef dat tintelt van verwachting en overtuiging. Hun overtuiging wordt feestelijk zichtbaar, vanmorgen, daarvan ben ik overtuigd.
Maar wat Elin en Marit hier vanmorgen overkomt is nog mooier. Want dit komt van Gód. God gaat met hen onderweg. In hun doop stierf hun zonde met de Heer Jezus Christus en stonden zij nu al op in een nieuw, hoopvol, leven. In hun doop is God aan het werk: Hij geeft hen een nieuwe status. Dat is nog veel mooier: God aan het werk zien. We hoeven zijn liefde niet te verdienen. Vanmorgen liet Hij het ons zien. Zelfs ons kleine, kwetsbaarheid is voor Hem geen belemmering.
Op de vragen die sommigen ons stellen: jullie hebben het wéér gedaan, waarom eigenlijk? Kunnen we met Paulus zeggen: 'God heeft het weer gedaan, waarom?' Omdat Hij onvoorwaardelijk van ons houdt. We hebben vanmorgen de doop van Elin en Marit gezien, We hebben vanmorgen opnieuw de exodus gezien. Dat is een geweldig besef!
Amen