vrijdag 11 maart 2011

Feest van Genade (3): Genade: hoeveel genade kun je aan? (Fillip 3,1-11)




Komende zondag gaan we verder met ons Feest van Genade. Dan snijden het het feestelijke thema genade aan. 's Avonds gaat het om het ongrijpbare van genade. Maar als genade voor ons zo ongrijpbaar is, kunnen we het dan wel aannemen? Of dreigen we het steeds weer in te ruilen voor iets anders? preek beluisteren


Jezelf niet aan de haren optillen
Je kunt jezelf niet aan je haren optillen…, dat is een waarheid als een koe! Wij proberen dat dan ook niet (meer). Als hier het water ineens zou binnenstromen, zouden we reddeloos verdrinken, als we onszelf zo zouden willen redden.
We kunnen onszelf niet aan onze haren optillen… dat is ook een geestelijke waarheid, belangrijk voor ons geloof. Maar dat zien we veel minder goed en begrijpen we daarom uit niet zo… want geestelijk proberen we ons wel steeds weer aan onze eigen haren op te tillen, onszelf te redden.

De Grote ruil
Bij genade (het Feest van Genade) gaat het om de ‘grote ruil
‘We verdienen de doodstraf maar we krijgen die niet’
 ‘Onze Heer Jezus krijgt die doodstraf, maar die verdient Hij niet’
‘Wij krijgen vrijspraak, maar die verdienen wij niet’
‘Als God naar ons kijkt, houdt Hij van ons zoals van zijn Zoon’
Wij krijgen Gods liefde maar dat verdienen wij niet. Nog steeds niet.
Laat dit eens op je inwerken! ...
Wat hier staat is het mooiste dat we kunnen krijgen. Het is voor ons een onvoorstelbaar voordelige ruil. Het levert ons grote winst op. Een gratis nieuw huis, is er niets bij. Het vermogen van Carlos Slim de afgelopen week in het nieuws met zijn 75 miljard dollar de rijkste man voor de wereld, ook niet. Zelfs genezen van een vrijwel ongeneeslijke ziekte – onnoemelijk veel waard voor ons- is niet zoveel waard als dit – deze wonderlijke ruil met de Heer Jezus. Het kapitaal dat we door Hem al hebben. We zijn dus ongelooflijk rijk. We hebben echt reden om feest te vieren. Groot Feest!
 Paulus schrijft in deze brief: ‘Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles". (Phi 3:8 NBV)

Toch is wat hier staat óók vreemd! Een vreemde ruil. Het vreemdste dat ons ooit is overkomen. In ons hele leven, en in de hele wereldgeschiedenis is in feite niet zo iets vreemds gebeurd. Een onvoorstelbaar voordelige, wonderschone, maar onverklaarbaar vreemde ruil.
Het pas in de sfeer van “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. (1Co 2:9 NBG)
Een prachtig citaat, maar ook onbegrijpelijk. Deze week probeerde iemand in het journaal uit te leggen hoeveel 75 miljard is, nou ja dat lukte gewoon niet. Toen hij al een hele boel genoemd had wat deze man zou kunnen kopen, was er nog steeds 50 miljard over.
Maar deze genade is helemaal nergens meer mee te vergelijken. En dan komt de vraag op: als genade zo groot is, dat we er ons geen voorstelling meer van kunnen maken, kunnen wij er dan er dan wel blij mee zijn?
Is het niet zo vreemd voor ons, dat wij het uit puur onbegrip er na verloop van tijd steeds weer voor proberen te betalen? Wat ziets krijg je toch niet zomaar? Waarom?
Het is met genade Alsof je een ei op de punt probeert te zetten, maar die toch steeds weer terugrolt in zijn eigen positie. Het past gewoon niet in onze werkelijkheid. En ik ben bang dat dit in ons geloofsleven net zo gaat. Het wonderlijke van zoveel genade voor niks, verandert steeds weer in 'maar je moet er wel iets voor doen', want zo werkt dit in onze werkelijkheid.

De ongerustheid van Paulus
Paulus heeft hier in zijn tijd ook veel mee te maken. Hij komt met de indrukwekkende boodschap van Gods (gratis) genade. Maar in zijn gemeenten blijkt steeds weer dat de genade van God zo wonderlijk is, dat er zo maar iets anders voor in de plaats dreigt te komen. Gratis genade wordt toch teruggeruild vanuit de gedachte: ‘ja maar je moet er ook zelf wel iets voor doen, natuurlijk’. ‘Natuurlijk’, zo werkt dat in onze wereld.
En volgens mij is het voor ons niet anders, jaar in jaar uit krijg ik dat antwoord op catechisatie als ik het over gratis genade heb: ‘ja maar je moet er toch wel iets voor doen, natuurlijk.’ Genade is moeilijk te begrijpen, het is nog moeilijker uit genade te leven.

Als Paulus merkt dat de gemeenteleden in de streek Galatië begonnen zijn hun hun gratis genade toch te verdienen, wordt hij ongelooflijk fel: Galaten, u hebt uw verstand verloren! Wie heeft u in zijn ban gekregen? Ik heb u Jezus Christus toch openlijk en duidelijk als de gekruisigde bekendgemaakt? (Gal 3:1 NBV)

In deze brief, die aan de gemeente in Filippi, de eerste gemeente die op het Europese vasteland ontstond (de eerste na 'Kom over en help ons') overheerst de vreugde. Men noemt de brief ook wel de brief van de blijdschap. Hoe komt men zo blij? Dat komt door onze Heer Jezus Christus. En dat moet vooral zo blijven, begrijpen we van Paulus. Voor het overige, broeders en zusters, laat de Heer uw vreugde blijven. Ik heb er geen moeite mee te herhalen wat ik u al geschreven heb; het is voor uw eigen bestwil. (Phi 3:1 NBV)
Paulus kan het niet vaak genoeg zeggen: Wees blij met de Heer! Of zoals hij verderop zegt: Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. (Phi 3:8 NBV). Dit is de centrale boodschap van dit briefgedeelte, dit is de centrale boodschap van vanavond. Dit is ook de moeilijke boodschap van vanavond, ja al zo lang moeilijk als de kerk van Christus bestaat.
Paulus is er hevig bezorgd over dat zijn lezers in Filippi, dat wij, niet boven alles blij met Jezus blijven. Hij waarschuwt in vlijmscherpe bewoordingen, drie keer achter elkaar: Pas op voor die honden met hun kwalijke praktijken, pas op voor die versnijdenis van ze! (Phi 3:2 NBV)
Oftewel: Pas op voor de honden, pas op voor de ‘slechte werken’ partij, pas voor die verminkers. Nou dat liegt er niet om, wie bedoeld hij en waarom is hij zo bezorgd?

Niets wordt ‘toch’ iets
Hij is ongerust over christenen van Joodse komaf, die opnieuw een prijskaartje aan ‘gratis genade’ hangen. ‘Natuurlijk moet je er wel iets voor doen.”, is hun boodschap aan de christenen van heidense komaf. Ze hadden van die christenen niet zo’n hoge pet op. Beetje spottend werden ze door hen ‘christen-honden’ genoemd. Je moet wel laten zien dat je bij Gods volk hoort, natuurlijk. Net zoals je dat aan ons kunt zien. Je moet natuurlijk wel besneden zijn. Op die manier kun je zien dat je bij Gods volk hoort, een volk met een stamboom die wel 1500 jaar teruggaat tot op Jakob. Je moet de Torah natuurlijk wel kennen en je er aan houden. Wel mooi hoor dat die heidenen er nu ook bij horen. Maar, ze moeten er natuurlijk wel meer voor doen die heidenen. Verder bekeerd worden, eerst eens laten zien dat ze het waard zijn.
Aan de besnijdenis kon je zien dat het volk Israël bij God hoorde. Het was het teken van 'bij de Here horen'. Maar het was voor sommigen uit het Joodse volk steeds meer om die besnijdenis gaan draaien. Het werd hun persoonlijke trots: Het teken, de besnijdenis, schoof als een wolk voor de betekenis: ‘God zelf’. Ze waren meer met hun besnijdenis en dus met 'hun' afkomst dan met God bezig. Zoals een baby die je iets probeert aan te wijzen naar je vinger blijft kijken en naar dat wat je aan probeert te wijzen.
Paulus is ongelooflijk fel, een prijskaartje aan genade hangen: Pas op voor de honden, pas op voor de ‘slechte werken’ partij, pas voor die verminkers

Hij is bezorgd en boos. Want het lijkt er op –in de Joodse cultuur van toen was dat wel zo geworden- dat je het natuurlijk wel waard moet zijn genade van God te krijgen. Denk aan de Farizeeër en de tollenaar (Luk 18,10 e.v.) En dat is een aanval op het hart van het evangelie. Genade krijg je! Genade verdien je niet! Punt uit.
Want het kennen van Christus de Heer dat alles overtreft. Daar kan niets tegenop. Kennen is, steeds verder kennismaken met de Heer Jezus, zijn kracht voelen en ervaren, de kracht van zijn opstanding, met Hem sterven en met Hem uit de dood opstaan in een nieuwe leven. Maar dat draait om de Heer Jezus en niet om wat ik kan doen

[het voorbeeld van de emmer, de slakom en de kaars].

Als je er 'natuurlijk toch iets voor moet doen', lijkt op een drenkeling die trots tegen zijn redder zegt: ben ik toch helemaal alleen langs dat touw naar boven geklommen. Zag u dat! En dan zijn Redder vergeet te bedanken, door wie het touw er hing. Het is niet ‘ik verdien Christus’, Christus verdient mij’
Voor ons is dat nog duidelijker dan voor Paulus’’ tijdgenoten. Onze Heer Jezus Christuss stierf 2000 jaar geleden voor ons, daar kunnen wij zelf niets voor hebben gedaan, dat is toch duidelijk. Hij hing vér voordat wij geboren waren al voor ons aan het kruis!

Winst en verlies
Zelfs een geboren Jood Paulus, die toch iets voelde bij dat besneden zijn, bij de Torah, bij het houden van die wet, neemt er radicaal afstand van.
Hij ziet het als verlies, want al die zaken, op zich goede zaken!, gaan ten koste van zijn afhankelijkheid van Jezus Christus. En dat zou een groot verlies zijn. Want op zich goede zaken als besnijdenis, het horen bij het volk, de wet en het houden daarvan, kunnen je nooit geven wat de Heer Jezus je geeft.
En dan worden ze verlies, groot verlies. Want ieder stukje van jezelf neemt ruimte in waar Christus zou kunnen zijn.
Voor Paulus gaat dat dierbare allemaal naar de verlieskant, zijn winst is de Heer Jezus Christus leren kennen, met Hem leven, met Hem lijden en sterven, d.w.z. het oude achter je later en met Hem opstaan in een nieuw leven voortgeduwd door zijn kracht. Paulus wéét hoe ver hij zelf kan komen, hij wil nu meemaken waar de Heer Jezus Christus Hem kan brengen. Zijn conclusie is:  hoe meer van Christus, hoe rijker ik ben.

Onze verlies en winstrekening
Maar dat voor niets krijgen en zomaar aanvaarden dat is net zo tegennatuurlijk voor ons.
Altijd hebben wij het ook zelf willen doen (zelf zonder God). Ook in de geschiedenis van de kerk merk je steeds weer hoe genade van betekenis verandert. Gaan we toch weer zelf doen… Al dat zelf gaat ten koste van onze Heer. Kijk eens God, wat ik kan… (emmer)

Wat zou er bij ons er bij ons weer naar de verlieskant moeten? Want we moeten niet alleen berouw hebben van wat we verkeerd deden, maar ook van wat we goed deden om de verkeerde redenen (!). Want waarom deden we het? Deden we het voor God (godsdienst?) of toch voor ons zelf (religie). Waarom gaan we naar de kerk? Is het om de Heer beter te leren kennen, om dicht bij Hem te zijn of uit plicht? Zijn we bang dat we God boos maken, en dat we dan niet meer bij Hem mogen horen? Kunnen we dan iets zo goed doen dat we daarom bij Hem mogen horen? Waarom doen we werk in de kerk? Waarom zetten we ons voor onze naaste in? Waarom zijn we trots op onze bijbelvastheid?

Waarom doen we het allemaal? Is onze drijfveer zuiver: redenen: liefde voor God, liefde voor de naaste, de kracht van Christus opstanding (godsdienst), of is het toch plicht? Omdat het zo hoort, omdat je er iets voor denkt te krijgen? Laten we deze week eens ons onze eigen winst en verlies rekening maken.
En Christus onze Heer weer op de winstkant zetten en als dat nodig is onze goede werken aan de verlieskant te zetten en berouw tonen omdat we ze om de verkeerde reden deden. Om onszelf en niet om God
Hoe weet je dat? Als je het voor God doet dan krijg je er energie van (Christus opstandingskracht) als je ze voor jezelf doet kosten ze je energie.
Laat de Heer jullie vreugde blijven, broers en zussen. Amen



Liturgie zondagavond


Zingen: B 47 Daar juicht een toon, daar klinkt een stem 

Stil gebed, votum en zegengroet
Zingen: Ps. 16, 1 en 3 
Gebed
Lezen: Fil 3,1-11
Zingen: Ps. 33, 1,2,7 en 8
Preek
Zingen: Opwekking 428 Genade zo oneindig groot (= Amazing Grace)
Voorbede
Collecte
(Geloofsbelijdenis gesproken)
Zingen : B 57 'Heb geloofd en daarom zing ik 
Zegen
Zingen : Ps. 41,5 (Amenlied)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten